English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)

English	Dutch	Learn
wise	wijs	Learn
wise	verstandig	Learn
wise men	wijzen	Learn
wiser	wijzer	Learn
wiser	verstandiger	Learn
wish	wou	Learn
wish (1st person singular)	wens	Learn
wishes	wensen	Learn
witches and wizards	heksen en tovenaars	Learn
with	bij	Learn
with (accompanying)	met	Learn
with a whole lot of glass, so you can see	met flink veel glas, dan kun je zien	Learn
with country flowers and a hedge	met boerenbloemen en een heg	Learn
with flying colours	met vlag en wimpel	Learn
with his bat in his hand	met zijn knuppel in zijn hand	Learn
with it	ermee	Learn
with real people	met echte mensen	Learn
with regard to	m.b.t.	Learn
with regard to; in respect of	inzake	Learn
with respect to	ten opzichte van	Learn
with that	daarmee	Learn
With that score we are clearly lagging behind in Europe.	Met die score hinken we duidelijk achterop binnen Europa.	Learn
With the arrival of spring, nature awakens from its winter slumber.	Met de aantocht van de lente ontwaakt de natuur uit haar winterslaap.	Learn
with the risk that you help kill the USB-port	met het risico dat je de USB-poort om zeep helpt	Learn
with the term Israeli settlement	met de term Israëlische nederzetting	Learn
with time	mettertijd	Learn
with which	waarmee	Learn
within	binnen	Learn
without	zonder	Learn
without hassle	zonder gedoe	Learn
without having to target the women themselves	zonder daarbij de vrouwen zelf te viseren	Learn
Without his glasses, he is as blind as a bat.	Zonder zijn bril is hij zo blind als een mol.	Learn
without irrefutable evidence	zonder onweerlegbaar bewijs	Learn
witnesses	getuigen	Learn
witty remark	kwinkslag	Learn
wizard	tovenaar	Learn