Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
He looked for his keys.

Hij zocht zijn sleutels.

He looked for the key.

Hij zocht naar de sleutel.

He lost his momentum.

Hij verloor zijn schwung.

He made a lame joke.

Hij maakte een flauwe grap.

He made a statue from wax.

Hij maakte een beeld van was.

He made it public.

Hij hing het aan de grote klok.

he made more noise than was wise

hij meer geluid maakte dan verstandig was

He melted the wax for the statue.

Hij heeft de was gesmolten voor het beeld.

He muddled his sentences.

Hij verhaspelde zijn zinnen.

he must

hij moet

He must be aware of the danger.

Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.

He needs to tow the car away.

Hij moet de auto wegslepen.

He never watches television.

Hij kijkt nooit televisie.

He now felt so glad at all the suffering and hardships which he had undergone.

Het gevoelde zich nu verheugd over al de nood en de ontberingen, die het doorgestaan had.

He offered assistance to the crippled old woman.

Hij bood hulp aan de kreupele oude vrouw.

He often attributes his failures to bad luck.

Hij schrijft zijn mislukkingen vaak toe aan pech.

He often comes.

Hij komt vaak.

He opened the door.

Hij deed de deur open.

He ordered a beer.

Hij heeft een bier besteld.

He ordered me to stand up.

Hij gaf me het bevel om op te staan.

he paced back and forth in front of the hearth

hij ijsbeerde heen en weer voor de haard

He played Hamlet on stage.

Hij speelde Hamlet op het toneel.

He plays the trombone.

Hij speelt trombone.

He points out the error in the report.

Hij duidt de fout in het verslag aan.

He points to the north.

Hij duidt naar het noorden.

He quickly adjusted to the new situation.

Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.

he ran

hij liep

He ran to the kitchen and felt his stomach turn three times.

Hij rende naar de keuken en voelde zijn maag driemaal omkeren.

He rather wants to sleep than study.

Hij wil veeleer slapen dan studeren.

He realized uneasily that everyone was staring at him.

Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.

He received an award for his achievements.

Hij ontving een toekenning voor zijn prestaties.

He received compensation.

Hij ontving een vergoeding.

he replaces

hij vervangt

He responded to the criticism with a gentle smile.

Hij reageerde op de kritiek met een minzaam glimlachje.

he rubbed his chin

hij wreef over zijn kin

he said I hadn’t taken my responsibility

hij zei dat ik niet mijn verantwoordelijkheid nam