Het was zomer, het koren was rijp, het hooi stond op de groene weiden aan oppers, en de ooievaar liep op zijn lange, rode poten en praatte Egyptisch; want deze taal had hij van zijn moeder geleerd.
Het was snerpend koud, het sneeuwde en begon al donker te worden.
het was de laatste avond van het jaar.
Het was het enige ding dat ik kon doen.
Het was heerlijk buiten op het land.
het was geen serieuze
Ik ben blij dat je er niet was.
Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.
Niemand had er enig vermoeden van, wat al schoons zij gezien had, in welk een glans zij met haar grootmoeder het nieuwe jaar ingetreden was.
Nu bemerkte het, dat de deur uit het ene scharnier geraakt was en zo scheef hing, dat het door de reet in de kamer kon sluipen, en dit deed het dan ook.
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
Nu merkten zij, dat zij een echte prinses was, omdat zij door de twintig matrassen en de twintig donzen bedden heen de erwt gevoeld had.
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
daarop stond prachtig porseleinen vaatwerk, en heerlijk dampte de gebraden gans, die met appelen en gedroogde pruimen opgevuld was.
er was eens
Er was eens een prins, die met een prinses wilde trouwen; maar het moest een echte prinses zijn.
Op zekeren avond kwam er een geducht onweer opzetten; het lichtte en donderde, de regen viel bij stroomen neer, het was een verschrikkelijk weer!
De ene pantoffel was niet weer te vinden, en de andere had een jongen opgeraapt en snelde er mee weg.
Zij legde heerlijke eieren, en de vrouw had haar zo lief, alsof zij haar kind was.
zij was