Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	No one ever taught me something like that.	Niemand heeft me ooit zoiets geleerd.
	I don’t know whether you like her or not.	Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
	This is what I drink when I’m with Tom.	Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
	She learned it from her parents.	Ze heeft het geleerd van haar ouders.
	Can you tell me where the station is?	Kun je me vertellen waar het station is?
	You need to clean the bathroom.	Je moet de badkamer schoonmaken.
	I understand a little French, but I can’t speak it.	Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.
	She lives in the United Kingdom.	Zij woont in het Verenigd Koninkrijk.
	He lives in the United Kingdom.	Hij woont in het Verenigd Koninkrijk.
	Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches.	Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
	Everyone’s tired.	Iedereen is moe.
	What’s their purpose?	Wat is hun doel?
	This sentence is good.	Deze zin is goed.
	It’s already summer.	Het is al zomer.
	Which sentence is wrong?	Welke zin is fout?
	This is my choice.	Dit is mijn keuze.
	I can do this alone.	Ik kan dit alleen.
	Why isn’t Tom tired?	Waarom is Tom niet moe?
	Don’t leave them alone.	Laat ze niet alleen.