Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom will never let me do that.	Tom zal me dat nooit laten doen.
	I have something that I need to tell you.	Ik moet je iets vertellen.
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	What country is Tom in right now?	In welk land is Tom op dit moment?
	I wonder who’ll win.	Ik vraag me af wie er gaat winnen.
	Tom wants to sell the farm.	Tom wil de boerderij verkopen.
	I won’t tell anyone.	Ik zal het niemand vertellen.
	I need to sell my farm.	Ik moet mijn boerderij verkopen.
	Tom was born three months after Mary.	Tom is drie maanden na Mary geboren.
	Tom doesn’t want to sell his farm.	Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
	Can you tell us more about your company?	Kan je ons meer vertellen over je bedrijf?
	loves (3rd person singular, long form)	houdt van
	Can Tom hear us?	Kan Tom ons horen?
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.
	Is your father a doctor?	Is je vader dokter?
	I can’t hear you.	Ik kan je niet horen.
	Tom isn’t as fat as I am.	Tom is niet zo dik als ik.
	My child is hungry.	Mijn kind heeft honger.
	Yanni knows he’s ready.	Yanni weet dat hij klaar is.
	Yanni loves chocolate.	Yanni houdt van chocolade.