Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom is a little angry at Mary.	Tom is een beetje boos op Mary.
	That is really nice of her.	Dat is echt aardig van haar.
	Bread is made from flour.	Brood wordt van meel gemaakt.
	Nobody’s going to believe this.	Niemand gaat dit geloven.
	Who’s shorter, Tom or Mary?	Wie is kleiner, Tom of Mary?
	How long does a turtle live?	Hoelang leeft een schildpad?
	Luckily, Tom isn’t my boss.	Gelukkig is Tom mijn baas niet.
	The earth is smaller than the sun.	De aarde is kleiner dan de zon.
	There is always something happening here.	Er is altijd iets gaande hier.
	The vacancy is now closed.	De vacature is nu gesloten.
	Flattery is not my thing.	Vleierij is niets voor mij.
	The reason for this is plain.	De reden hiervoor is duidelijk.
	That is strongly discouraged.	Dat wordt sterk afgeraden.
	I’ve got to report it.	Ik moet er een melding van maken.
	She puts a lot of sugar in her coffee.	Ze doet veel suiker in haar koffie.
	I wonder whether Tom is alive.	Ik vraag me af of Tom nog leeft of niet.
	Every child has the right to education.	Ieder kind heeft recht op onderwijs.
	Retaliation is not a solution.	Vergelding is geen oplossing.
	“You don’t understand me,” said the duckling.	«Je begrijpt mij niet!» zei het eendje.
	Tom doesn’t understand French very well.	Tom begrijpt Frans niet helemaal.