Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She is expecting a child.	Ze verwacht een kind.
	The decision is final.	Het besluit staat vast.
	I hope it is not a drake!	Als het maar geen woerd is!
	Yanni always thinks big.	Yanni denkt altijd groot.
	That doesn’t change a thing.	Dat verandert niets.
	Let me explain.	Laat me het uitleggen.
	it has not changed	het is niet veranderd
	What does that word mean?	Wat betekent dat woord?
	The train is arriving soon.	De trein is in aantocht.
	Who built your house?	Wie heeft je huis gebouwd?
	This is a picture of my school.	Dit is een foto van mijn school.
	Tom will explain it to you.	Tom zal het je uitleggen.
	His suit has a pinstripe.	Zijn pak heeft een krijtstreep.
	Flour is made from wheat.	Meel wordt van tarwe gemaakt.
	his favourite colour is blue	zijn favoriete kleur is blauw
	He is on the edge of the abyss.	Hij staat op de rand van de afgrond.
	This picture was taken last year.	Deze foto is vorig jaar genomen.
	It makes no sense.	Het heeft geen betekenis.
	Mary has more clothes than Tom.	Mary heeft meer kleren dan Tom.
	There’s no need to pretend anymore.	Je hoeft niet meer alsof te doen.