Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	“But it is so delightful to swim about on the water,” said the duckling	“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
	Leave that behind and teach your other children to swim!	Laat dat maar liggen, en leer je andere kinderen liever zwemmen!
	He has experience in the operation of various businesses.	Hij heeft ervaring in de uitbating van verschillende bedrijven.
	“The world is so big!” all the young ones said; because now they had much more space than in the egg.	“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
	It’s poison.	Het is gif.
	waiting room	wachtzaal
	Where’s your husband?	Waar is je man?
	This is my sister.	Dit is mijn zus.
	starting gun	startschot
	This is my husband.	Dit is mijn man.
	Is it a wolf?	Is het een wolf?
	Is there warm water?	Is er warm water?
	He is angry.	Hij is nijdig.
	resigns	neemt ontslag
	My bucket is full.	Mijn emmer is vol.
	The sheep is white.	Het schaap is wit.
	She wears glasses.	Zij draagt een bril.
	He’s a fast walker.	Hij kan snel lopen.
	Tom doesn’t wear glasses.	Tom draagt geen bril.
	Is the woman nice?	Is de vrouw aardig?