Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Recording
EnglishMy cat is happy. DutchMijn kat is gelukkig. Status
Recording
EnglishWhat does this machine do? DutchWat doet deze machine? Status
Recording
EnglishThe building is on fire. DutchHet gebouw staat in brand. Status
Recording
EnglishTom hasn’t eaten. DutchTom heeft niet gegeten. Status
Recording
EnglishHe’s always short of money. DutchHij komt altijd geld te kort. Status
Recording
EnglishTom didn’t eat anything. DutchTom heeft niets gegeten. Status
Recording
EnglishI want you to stay with Tom. DutchIk wil dat je bij Tom blijft. Status
Recording
EnglishIt’s a beautiful region. DutchHet is een prachtig gewest. Status
Recording
EnglishTom is standing right behind me, isn’t he? DutchTom staat vlak achter me, niet? Status
Recording
EnglishDo you like watching TV? DutchKijk je graag televisie? Status
Recording
EnglishWhy does this keep happening? DutchWaarom blijft dit gebeuren? Status
Recording
EnglishI still have a sore throat. DutchMijn keel doet nog steeds pijn. Status
Recording
EnglishMy father is a milkman. DutchM’n vader is melkboer. Status
Recording
EnglishI hope the hotel is better now Dutchik hoop dat het hotel nu beter is Status
Recording
EnglishI can recommend a good hotel. DutchIk kan een goed hotel aanbevelen. Status
Recording
EnglishTom hasn’t eaten enough. DutchTom heeft niet genoeg gegeten. Status
Recording
EnglishWhat’s going to happen to Yanni? DutchWat gaat er met Yanni gebeuren? Status
Recording
Englishthat village from back then, it’s gone Dutchdat dorp van toen, het is voorbij Status
Recording
EnglishI’m tired, but I still can’t fall asleep. DutchIk ben moe maar ik kan nog niet slapen. Status
Recording
EnglishThe bus leaves every ten minutes. DutchIedere tien minuten gaat er een bus. Status