Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I still have a sore throat.	Mijn keel doet nog steeds pijn.
	The police are looking for the robber.	De politie is op zoek naar de dief.
	Tom doesn’t want Mary to help him.	Tom wil niet dat Mary hem helpt.
	Tom helps his parents every day.	Tom helpt zijn ouders elke dag.
	Tom hasn’t eaten enough.	Tom heeft niet genoeg gegeten.
	What’s going to happen to Yanni?	Wat gaat er met Yanni gebeuren?
	that village from back then, it’s gone	dat dorp van toen, het is voorbij
	Which team will win the game?	Welk team zal de wedstrijd winnen?
	Did he lose consciousness?	Heeft hij het bewustzijn verloren?
	Everyone wants to pay as little as possible.	Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
	It’s my very own mother.	Het is mijn bloedeigen moeder.
	She got married when she was twenty-five.	Ze is getrouwd toen ze 25 was.
	I’ll make use of this opportunity.	Ik zal van deze gelegenheid gebruikmaken.
	What did Tom do while he was in Australia?	Wat heeft Tom gedaan terwijl hij in Australië was?
	Tom is shopping at the shopping centre.	Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
	The operation of the restaurant is a family business.	De uitbating van het restaurant is een familiezaak.
	It’s hard to tell you and your brother apart.	Het is moeilijk u van uw broer te onderscheiden.
	kill (informal, 2nd person singular)	om zeep helpt
	Leave me in peace.	Laat me met rust.
	Leave me alone.	Laat me met rust.