Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Wait a minute!	Wacht eens!
	I make a choice.	Ik maak een keuze.
	I can do this alone.	Ik kan dit alleen.
	I’m lost.	Ik ben verdwaald.
	Will you use this?	Ga jij dit gebruiken?
	Are you going to Australia?	Ga je naar Australië?
	Have you found one?	Heb je er een gevonden?
	I’m scared of being alone.	Ik ben bang om alleen te zijn.
	I found the building.	Ik heb het gebouw gevonden.
	I got lost in the woods.	Ik ben verdwaald in het bos.
	I don’t know if she likes me or not.	Ik weet niet of ze mij leuk vindt of niet.
	I don’t want to be alone with Tom.	Ik wil niet alleen blijven met Tom.
	I found the book by chance.	Ik heb toevallig het boek gevonden.
	I happen to be a good driver.	Toevallig ben ik een goede chauffeur.
	You shouldn’t depend on others too much.	U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
	I don’t think anyone would want to read this book a second time.	Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.
	I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one.	Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
	I am looking for	ik zoek
	I have to	ik moet
	I need to sleep.	Ik moet slapen.