Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The police are looking for the robber.	De politie is op zoek naar de dief.
	I can’t speak Dutch.	Ik spreek geen Nederlands.
	Please come downstairs.	Kom naar beneden, alsjeblieft.
	Of course, I love chocolate.	Uiteraard hou ik van chocolade.
	Of course, he knows the answer.	Uiteraard weet hij het antwoord.
	I’ve been married three times.	Ik ben drie keer getrouwd geweest.
	I need a razor.	Ik heb een scheermes nodig.
	I’m not as old as you, of course.	Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.
	I don’t speak Dutch very well.	Ik spreek niet zo goed Nederlands.
	What did you do this morning?	Wat heb je vanochtend gedaan?
	Do you see Tom?	Zie je Tom?
	thank you	dank u wel
	Look! Like this!	Zie eens! Zo!
	I’m a human.	Ik ben een mens.
	I need ice.	Ik heb ijs nodig.
	I need some soap.	Ik heb wat zeep nodig.
	I know Tom’s secret.	Ik weet Toms geheim.
	Don’t worry.	Maak je geen zorgen.
	See you this evening.	Ik zie je vanavond.
	I forgot.	Ik ben het vergeten.