Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	How do you know Tom?	Hoe ken je Tom?
	Which book are you reading?	Welk boek lees je?
	I need your help. (informal)	Ik heb je hulp nodig.
	I need your help. (formal)	Ik heb uw hulp nodig.
	Do you know Tom by any chance?	Ken je Tom toevallig?
	No, I don’t know the lesson.	Nee, ik ken de les niet.
	Who are you afraid of?	Voor wie ben je bang?
	I’m not scared of anything.	Ik ben van niets bang.
	I don’t need it yet.	Ik heb het nog niet nodig.
	Did you let Tom drive?	Heb je Tom laten rijden?
	Yanni needs to find a job.	Yanni moet werk vinden.
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	I love you more than anyone else.	Ik hou meer van je dan van wie ook.
	I’m used to this sort of thing.	Ik ben aan zoiets gewend.
	I think that I can find Tom.	Ik denk dat ik Tom kan vinden.
	I read three books a week.	Ik lees drie boeken per week.
	What should I tell them?	Wat moet ik ze vertellen?
	I have something that I need to tell you.	Ik moet je iets vertellen.
	I can recommend a good hotel.	Ik kan een goed hotel aanbevelen.
	I want to sell my farm.	Ik wil mijn boerderij verkopen.