Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I disagree.	Ik ben het niet eens.
	I can’t agree with you.	Ik kan het niet met je eens zijn.
	Who knows.	Wie weet.
	Who is it?	Wie is het?
	to do (long form)	te doen
	What is there to do?	Wat is er te doen?
	There was a lot to do.	Er was veel te doen.
	we are	wij zijn
	we were	wij waren
	we have	wij hebben
	I’m twenty-five.	Ik ben vijfentwintig.
	It’s twenty-five past eight.	Het is vijfentwintig over acht.
	you were	jij was
	you are (formal)	u bent
	you are	jij bent
	you have to	jij moet
	if you are good	als je goed bent
	I have a book.	Ik heb een boek.
	She came!	Ze kwam!
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?