Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Let me see.	Laat me eens zien.
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	to be well off	goed af zijn
	I had to	ik moest
	you had to	jij moest
	he had to	hij moest
	I’m dropping out of school.	Ik ga van school af.
	thought the little girl	dacht het kleine meisje
	I think Tom is in his garden.	Ik denk dat Tom in zijn tuin is.
	Yanni knew what he had to do.	Yanni wist wat hij moest doen.
	I have a cat.	Ik heb een kat.
	I want to be a cat.	Ik wil een kat zijn.
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	Which bus should I take then?	Welke bus moet ik dan hebben?
	He often comes.	Hij komt vaak.
	Is that your mother?	Is dat jouw moeder?
	We’re on our way home.	We zijn op weg naar huis.
	He is always punctual.	Hij is altijd op tijd.
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.
	I like that.	Ik vind dat leuk.