Haat je Tom?
Tom brak zijn nek.
Tom is gezond, toch?
Tom is een tovenaar.
Tom viel van het balkon.
Tom is een beetje boos op Mary.
Waarom geven we Tom geen kans?
Tom zal het je uitleggen.
We moeten Tom nog een kans geven.
Wat zei je precies tegen Tom?
Mary heeft meer kleren dan Tom.
Tom kon zijn ogen niet geloven.
Tom is precies even oud als Mary.
Tom vroeg me een foto van hem te maken.
Wist je niet dat Tom getrouwd was?
Tom begrijpt Frans niet helemaal.
Tom is altijd het slachtoffer.
Waarom vragen we Tom niet om ons te helpen?
Ik heb gisteren een brief van Tom ontvangen.
Tom at popcorn.