"Tom (boy’s name)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom is miserable.	Tom is ellendig.
	Tom opened the safe.	Tom opende de kluis.
	Tom has no authority.	Tom heeft geen gezag.
	Tom is used to the heat.	Tom is de hitte gewend.
	Tom is a wizard.	Tom is een tovenaar.
	Tom fell off the balcony.	Tom viel van het balkon.
	Tom will explain it to you.	Tom zal het je uitleggen.
	Tom also likes to play the flute.	Tom speelt ook graag de fluit.
	Tom opened the drawer and looked inside.	Tom opende de la en keek erin.
	What exactly did you tell Tom?	Wat zei je precies tegen Tom?
	Mary has more clothes than Tom.	Mary heeft meer kleren dan Tom.
	Tom is exactly the same age as Mary.	Tom is precies even oud als Mary.
	Tom is going to lose his house.	Tom gaat zijn huis verliezen.
	Tom asked me to take a picture of him.	Tom vroeg me een foto van hem te maken.
	Tom is always the victim.	Tom is altijd het slachtoffer.
	Tom opened the door and turned on the light.	Tom opende de deur en deed het licht aan.
	Tom is unconscious.	Tom is buiten bewustzijn.
	Why don’t we ask Tom to help us?	Waarom vragen we Tom niet om ons te helpen?
	They think maybe Tom had a heart attack.	Ze denken dat Tom misschien een hartaanval had.
	Tom felt all alone.	Tom voelde zich moederziel alleen.