"Tom (boy’s name)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom won’t mind.	Dat zal Tom niet storen.
	Tom and Mary both lied.	Tom en Mary logen allebei.
	Tom offended Mary.	Tom beledigde Maria.
	Tom complains constantly.	Tom klaagt voortdurend.
	Tom has an aquarium.	Tom heeft een aquarium.
	Tom said he thought I was lazy.	Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
	Tom is Mary’s nephew.	Tom is Maria’s kleinzoon.
	Tom showered and shaved.	Tom douchte en schoor zich.
	Tom chopped down the branch with an ax.	Tom hakte de tak met een bijl af.
	Tom broke off a twig from the branch.	Tom brak een twijg af van de tak.
	Tom waddled into the hall.	Tom kwam de hal in waggelen.
	I wonder whether Tom is unmarried.	Ik vraag me af of Tom single is.
	I hear that Tom eats insects.	Ik hoor dat Tom insecten eet.
	Tom asked me all sorts of questions.	Tom stelde me allerlei vragen.
	Tom refuses to eat or drink anything.	Tom weigert te eten of drinken.
	Tom enjoys telling jokes.	Tom houdt van moppen vertellen.
	Tom is a volunteer.	Tom is een vrijwilliger.
	Tom is losing consciousness.	Tom verliest het bewustzijn.
	Tom paid for all the pizzas.	Tom heeft alle pizza’s betaald.
	Tom wants to buy a pony for his son.	Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.