Understand spoken Dutch

"to be" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort descending Status
I would be grateful if you could do that for me.

Ik zou dankbaar zijn als je dat voor me zou willen doen.

I’d be grateful.

Ik zou dankbaar zijn.

I’d like to be Picasso.

Ik zou wel willen Picasso zijn.

to be in good health

in goede gezondheid zijn

to be in shape

in vorm zijn

Surely you don’t want to be wiser than the tomcat and the woman.

Je zult toch wel niet wijzer willen zijn dan de kater en de vrouw.

Love can be blind.

Liefde kan blind zijn.

Line twelve only comes in half an hour, but line five should be here in three minutes.

Lijn twaalf komt pas over een half uur, maar lijn vijf zou hier over drie minuten moeten zijn.

But to tell all the distress and misery the duckling had to endure in that harsh winter would be too dire.

Maar al de nood en de ellende, welke het eendje in die strenge winter moest doorstaan, te vertellen, zou te akelig zijn.

But if you insist upon being easy on yourself, life is going to be very hard on you.

Maar als je erop staat om het jezelf gemakkelijk te maken, zal het leven heel moeilijk voor je zijn.

to be discouraged

ontmoedigd zijn

to be on a diet

op dieet zijn

to be in a bad mood

slechtgezind zijn

Some religious people can be very judgemental.

Sommige religieuze personen kunnen zeer veroordelend zijn.

to be (long form)

te zijn

Tom will be too late.

Tom zal te laat zijn.

to have a cold

verkouden zijn

to be familiar with

vertrouwd zijn met

We have to leave now if we want to get home before dark.

Wanneer we voor het donker thuis willen zijn, dan moeten we nu op pad gaan.

We’ve almost finished.

We zijn bijna klaar.