Rondom de korenvelden en de weiden waren uitgestrekte bossen, en midden in de bossen diepe meren.
Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.
Tegen de avond bereikte het een kleine, armoedige boerenhut; deze was zo bouwvallig, dat zij zelf niet wist, naar welke kant zij zou vallen, en daarom bleef zij maar staan.
Tegen de morgen vlogen de wilde eenden op en bekeken haar nieuwe kameraad eens.
Toen hij het eendje zag, ging hij er heen, trapte het ijs met zijn klomp aan stukken en bracht het dier naar zijn vrouw toe
Van mij zelf wil ik niet spreken.
vraag er de kater maar eens naar
Vraag het zelf maar aan onze meesteres, de oude vrouw
Wacht eens!
want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft
Wat is er te doen?
Wat zag het er nu uit
Welnu, wil je dan wel eens zwijgen?
Wie zou je dan kunnen begrijpen?
wijzer dan zij is niemand op de wereld
Wil je met ons meegaan en trekvogel worden?
ze gooiden brood en gerst in het water
zei de vrouw en keek in de rondte
Zelfs de vlierboom boog zich met zijn takken tot hem in het water neer, en de zon scheen warm en liefelijk!
Zet je poten niet zo binnenwaarts!