"the" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom wants to sell the farm.	Tom wil de boerderij verkopen.
	You need to clean the bathroom.	Je moet de badkamer schoonmaken.
	The teacher gave us a new assignment for math.	De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
	the fish	de vis
	the fault	de fout
	the hours	de uren
	the earth	de aarde
	the colour	de kleur
	the way	de manier
	the shoe	de schoen
	the opinion	de mening
	the mistakes	de fouten
	the hunger	de honger
	the factory	de fabriek
	the ducklings	de eendjes
	the attention	de aandacht
	the environment	de omgeving
	No, I don’t know the lesson.	Nee, ik ken de les niet.
	the meeting	de vergadering
	saw the tall trees still standing	de hoge bomen nog zag staan