"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the moment	het moment
	the winter weather	het winterweer
	What are the months of the year?	Wat zijn de maanden van het jaar?
	the body	het lijf
	the station	het station
	the office	het kantoor
	the beautiful house	het mooie huis
	the beautiful book	het mooie boek
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	How do I get to the train station?	Hoe kom ik bij het station?
	the flight behaviour	het vluchtgedrag
	the train station	het treinstation
	Where is the bus station?	Waar is het busstation?
	How do I get to the bus station?	Hoe kom ik bij het busstation?
	Can you tell me where the station is?	Kun je me vertellen waar het station is?
	the United Kingdom	het Verenigd Koninkrijk
	I live in the United Kingdom.	Ik woon in het Verenigd Koninkrijk.
	She lives in the United Kingdom.	Zij woont in het Verenigd Koninkrijk.
	He lives in the United Kingdom.	Hij woont in het Verenigd Koninkrijk.