"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He lives in the United Kingdom.	Hij woont in het Verenigd Koninkrijk.
	They live in the United Kingdom.	Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
	Today I’ve learned something about home education in the Netherlands.	Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
	the knife	het mes
	the café	het café
	the goal	het doel
	at the café	in het café
	the party	het feest
	the blood	het bloed
	There is the café.	Daar is het café.
	the traffic	het verkeer
	He is in the café.	Hij is in het café.
	the pocket knife	het zakmes
	the pocket money	het zakgeld
	ls she going to the café?	Gaat ze naar het café?
	Are they still in the café?	Zijn ze nog in het café?
	Is he going to the café?	Gaat hij naar het café?
	the goal	het doelpunt
	the consciousness	het bewustzijn
	I am happy to be at the cafe.	Ik ben blij dat ik in het café ben.