"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the (neutral)	het
	the water	het water
	Where is the water?	Waar is het water?
	Do you want the water?	Wil je het water?
	the year	het jaar
	the house	het huis
	at the home of	in het huis van
	the duckling	het eendje
	to agree	het eens zijn
	I disagree.	Ik ben het niet eens.
	We are in the house.	Wij zijn in het huis.
	the book	het boek
	There is the book.	Daar is het boek.
	Where is the book?	Waar is het boek?
	the new book	het nieuwe boek
	the diary	het dagboek
	at work	op het werk
	the work	het werk
	the new school year	het nieuwe schooljaar
	the country	het land