Daar zat zij nu onder de heerlijke Kerstboom
en het eendje zat in de hoek en voelde zich diep ongelukkig
en op de heg zat een raaf en deed haar klagend gekras horen
Het scheen het kleine meisje werkelijk toe, alsof zij bij een grote, ijzeren kachel zat.
Jan zat tobbend bij het haardvuur.
Maar in den hoek, tegen den muur aangeleund, zat in de koude morgenstond het arme meisje met rode wangen en met een glimlach om de lippen
Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.
Tom zat naast me.
Verstijfd zat het kind daar met de lucifers, waarvan een doosje geheel opgebrand was.
Ze zat op de bank.
“Het duurt geducht lang met dat ene ei,” zei de eend, die er nu weer op zat.