Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I also like cycling	Ik hou ook van fietsen
	Did you eat rice?	Heb je rijst gegeten?
	Can we see the menu?	Mogen we het menu zien?
	to visit someone	iemand bezoeken
	What are you doing with the manure?	Wat doe je met die mest?
	I think this is good.	Ik denk dat het klopt.
	I’ll see you at lunch.	Ik zie je bij de lunch.
	What’s their story?	Wat is hun verhaal?
	We will not fail.	We zullen niet falen.
	I ordered pizza.	Ik heb pizza besteld.
	We sometimes make mistakes.	We maken soms fouten.
	Hello, so, my name is John.	Hallo, mijn naam is Jan.
	Was anyone hurt?	Was er iemand gewond?
	We were in love.	We waren verliefd.
	I’ve already paid you.	Ik heb je al betaald.
	I was somewhere else.	Ik was ergens anders.
	I want a can of tomatoes.	Ik wil een blik tomaten.
	She’s going to have a baby.	Ze gaat een baby krijgen.
	We’ve got five cats.	We hebben vijf katten.
	She was wearing a turban.	Ze droeg een tulband.