Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.
	Where is his father?	Waar is zijn vader?
	I thought you knew that.	Ik dacht dat je dat wist.
	How is your dad?	Hoe gaat het met je vader?
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.
	her parents	haar ouders
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	two thousand and twenty-one (2021)	tweeduizend eenentwintig
	I had to	ik moest
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	you had to	jij moest
	he had to	hij moest
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?
	Yanni knew what he had to do.	Yanni wist wat hij moest doen.
	She didn’t know what she could do here.	Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.