Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have never been there.	Ik ben er nooit geweest.
	Where does this train go?	Waar gaat deze trein heen?
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	It’s not important.	Het is niet belangrijk.
	I think you’re old enough.	Ik denk dat je oud genoeg bent.
	but it is where I was born	maar het is waar ik geboren ben
	You said that it was important.	Je zei dat dat belangrijk was.
	I don’t know if this will be enough.	Ik weet niet of dit genoeg zal zijn.
	I think that’s very important.	Ik denk dat dat heel belangrijk is.
	I went to school yesterday.	Ik ben gisteren naar school geweest.
	I’ve never done anything important.	Ik heb nooit iets belangrijk gedaan.
	just like	net als
	too much	teveel
	I hope	ik hoop
	how much?	hoeveel?
	because she	omdat ze
	I want to eat.	Ik wil eten.
	because he	omdat hij
	because it	omdat het
	What do you want to eat?	Wat wil je eten?