Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	I want a dish containing chicken.	Ik wil een gerecht met kip.
	We’ve already learned a lot.	We hebben al veel geleerd.
	What colour is his hair?	Welke kleur heeft zijn haar?
	She’s lost, isn’t she?	Ze is verdwaald, of niet?
	I went to Australia.	Ik ging naar Australië.
	The more you drink, the less you eat.	Hoe meer je drinkt, hoe minder je eet.
	I want a dish containing bread.	Ik wil een gerecht met brood.
	Is there someone here who speaks English?	Spreekt hier iemand Engels?
	I learnt it at school.	Ik heb het op school geleerd.
	I want a dish containing eggs.	Ik wil een gerecht met eieren.
	How many languages have you studied?	Hoeveel talen heb je geleerd?
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	Eat, for you are hungry.	Eet, want jullie hebben honger.
	I got lost in the woods.	Ik ben verdwaald in het bos.
	He got lost in the forest.	Hij is verdwaald in het bos.
	I’m going to attend the meeting.	Ik ga naar de vergadering.
	Can I use your phone?	Mag ik uw telefoon gebruiken?
	He depends on her.	Hij is van haar afhankelijk.
	Do you know anybody who works in that building?	Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?