Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	we know	wij weten
	What was it that you wanted?	Wat wilde je?
	Where do you live? (formal)	Waar woont u?
	sixty-one (61)	eenenzestig
	I am going to the market.	Ik ga naar de markt.
	Your book is on the table. (formal)	Uw boek ligt op tafel.
	I want to buy a book.	Ik wil een boek kopen.
	He wants to buy a car.	Hij wil een auto kopen.
	He takes off his shoes.	Hij stroopt zijn schoenen af.
	We are friends.	Wij zijn vrienden.
	My book is in the room.	Mijn boek ligt in de kamer.
	You’re the biggest.	Jij bent de grootste.
	Where can I buy eggs?	Waar kan ik eieren kopen?
	I’d like to buy one of those.	Ik wil een van deze kopen.
	I have a lot of friends.	Ik heb veel vrienden.
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	we have a lot of friends	we hebben veel vrienden
	We need to buy something for Tom.	We moeten iets kopen voor Tom.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	Do you happen to know where she lives?	Weet je toevallig waar ze woont?