Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Did you find out where Tom lives?	Ben je erachter gekomen waar Tom woont?
	I didn’t want my mum to find out.	Ik wilde niet dat mijn moeder erachter komt.
	How did you find out where I live?	Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
	I didn’t know that Tom couldn’t speak French.	Ik wist niet dat Tom geen Frans kon spreken.
	this project	dit project
	He is somewhere about.	Hij is hier ergens.
	it had an open window	het had een open raam
	She must be somewhere.	Ze moet ergens zijn.
	Is this a bad time?	Komt het nu slecht uit?
	What day is it tomorrow?	Welke dag is het morgen?
	That is no problem.	Dat is geen probleem.
	That’s no problem.	Dat is geen probleem.
	Can we sit by the window?	Kunnen we aan het raam zitten?
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	I don’t know if Tom eats meat or not.	Ik weet niet of Tom vlees eet of niet.
	You look terrible.	Je ziet er verschrikkelijk uit.
	It was a big and ugly beast!	Het was een groot en lelijk beest!
	How do I find out what I can really do?	Hoe kom ik erachter wat ik echt kan doen?
	Just because you can, doesn’t mean that you should.	Het is niet omdat je het kunt, dat het ook moet.
	It is terrible!	Het is verschrikkelijk!