Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I said nothing.	Ik zei niets.
	Who’s first?	Wie is de eerste?
	but she said nothing	maar ze zei niets
	It is a restaurant.	Het is een restaurant.
	Where is the restaurant?	Waar is het restaurant?
	He is at the restaurant.	Hij is in het restaurant.
	This is a good restaurant.	Dit is een goed restaurant.
	Is he going to the restaurant?	Gaat hij naar het restaurant?
	Are they still in the restaurant?	Zijn ze nog in het restaurant?
	You’re not at the restaurant?	Ben je niet in het restaurant?
	Are you coming?	Kom je?
	all three	alledrie
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	Where’s the head?	Waar is het hoofd?
	I’m not coming today.	Ik kom vandaag niet.
	I’m not coming home.	Ik kom niet naar huis.
	When are you coming back?	Wanneer kom je terug?
	She is a good mother.	Ze is een goede moeder.