Ze vinden me niet leuk.
De kraam op de markt is druk.
De oorlog eindigde.
de richtlijnen
vestigingsland
voedselproductie
de tandpasta
Ik heb geen toekomst.
Geef me honderd dollar.
behoefte hebben aan
de tolheffing
het openbaar vervoer
Ik haal wat koffie voor je.
Tom eet meer spek dan Mary.
contactformulier
Tom gaat nergens heen.
Hij is overmoedig.
het strenge toezicht
Ik ben gescheiden.
het afgelopen jaar