Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have a cat.	Ik heb een kat.
	I want to be a cat.	Ik wil een kat zijn.
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	Which bus should I take then?	Welke bus moet ik dan hebben?
	the sun	de zon
	the road	de weg
	highway	autoweg
	the city	de stad
	the weather	het weer
	on the way	onderweg
	the evening	de avond
	the question	de vraag
	in town	in de stad
	city hall	stadhuis
	a question	een vraag
	this evening	deze avond
	good evening	goedenavond
	the police	de politie
	the big question	de grote vraag
	Is that your mother?	Is dat jouw moeder?