Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	one hundred and thirty-five (135)	honderdvijfendertig
	one hundred and thirty-seven (137)	honderdzevenendertig
	one hundred and thirty-nine (139)	honderdnegenendertig
	the name	de naam
	sitting room	zitkamer
	his name	zijn naam
	her name	haar naam
	the woman	de vrouw
	the name of	de naam van
	What’s your name? (informal)	Wat is je naam?
	man and woman	man en vrouw
	What are their names?	Wat is hun naam?
	the old woman	de oude vrouw
	What’s his name?	Wat is zijn naam?
	What’s her name?	Wat is haar naam?
	an old woman	een oude vrouw
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	the sitting room	de zitkamer
	the duck	de eend
	dining room	eetkamer