Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	forty-seven (47)	zevenenveertig
	one hundred and forty (140)	honderdveertig
	forty-nine (49)	negenenveertig
	forty thousand (40,000)	veertigduizend
	Tom is always here.	Tom is hier altijd.
	I don’t like that shop.	Ik vind de winkel niet leuk.
	My mum came back from the shop.	Mijn moeder kwam terug van de winkel.
	one hundred and forty-six (146 )	honderdzesenveertig
	one hundred and forty-one (141 )	honderdéénenveertig
	one hundred and forty-two (142 )	honderdtweeënveertig
	one hundred and forty-three (143 )	honderddrieënveertig
	one hundred and forty-four (144 )	honderdvierenveertig
	one hundred and forty-five (145 )	honderdvijfenveertig
	one hundred and forty-eight (148 )	honderdachtveertig
	one hundred and forty-seven (147)	honderdzevenenveertig
	one hundred and forty-nine (149 )	honderdnegenenveertig
	the chicken	de kip
	a chicken	een kip
	on the table	op tafel
	the table	de tafel