Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	thirty-nine (39)	negenendertig
	thirty-seven (37)	zevenendertig
	one hundred and thirty (130)	honderddertig
	twenty-four hours	vierentwintig uur
	He has long hair.	Hij heeft lang haar.
	Tom has long hair.	Tom heeft lang haar.
	Tom will be too late.	Tom zal te laat zijn.
	Tom is late.	Tom is te laat.
	a very large head	een heel groot hoofd
	eight hundred and thirty (830)	achthonderddertig
	I’m thirty years old.	Ik ben dertig jaar oud.
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	I’ll be back by nine.	Ik ben tegen negen uur terug.
	the grandfather	de grootvader
	one hundred and thirty-six (136)	honderdzesendertig
	one hundred and thirty-one (131)	honderdéénendertig
	one hundred and thirty-eight (138)	honderdachtendertig
	one hundred and thirty-two (132)	honderdtweeëndertig
	one hundred and thirty-three (133)	honderddrieëndertig
	one hundred and thirty-four (134)	honderdvierendertig