Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	London is a big city.	Londen is een grote stad.
	a delicious cake	een heerlijke taart
	Tom tricked me.	Tom heeft me bedrogen.
	Does he like his new job?	Bevalt zijn nieuwe baan?
	the airport	de luchthaven
	I’m just going to the toilet.	Ik ga even naar het toilet.
	Why do you not believe Tom?	Waarom geloof je Tom niet?
	You’re a very rich person.	Je bent een erg rijk persoon.
	I need an umbrella.	Ik heb een paraplu nodig.
	This isn’t my umbrella.	Het is niet mijn paraplu.
	ground floor	benedenverdieping
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?
	to make a decision	een beslissing nemen
	the second floor	de tweede verdieping
	After all, you are my friend.	Jij bent immers mijn vriend.
	because see how rich life is	want ziet, hoe rijk het leven is
	Tom deceived Mary.	Tom heeft Maria bedrogen.
	I’ve been worried about you.	Ik heb me zorgen om je gemaakt.
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	said the woman, looking around	zei de vrouw en keek in de rondte