Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	student ID card	studentenkaart
	the technology	de technologie
	the setback	de tegenslag
	Horses are animals.	Paarden zijn dieren.
	What’s in these boxes?	Wat zit er in deze dozen?
	Get a haircut.	Laat je haar knippen.
	a driver’s license	een rijbewijs
	How do you like this town?	Hoe bevalt deze stad u?
	judicial remedy	rechtsmiddel
	the measure	de maatregel
	job market	arbeidsmarkt
	a person of flesh and blood	een mens van vlees en bloed
	There isn’t any solution.	Er is geen oplossing.
	London is a big city.	Londen is een grote stad.
	What time is breakfast?	Hoe laat is het ontbijt?
	a delicious cake	een heerlijke taart
	Tom tricked me.	Tom heeft me bedrogen.
	Does he like his new job?	Bevalt zijn nieuwe baan?
	the airport	de luchthaven
	I’m just going to the toilet.	Ik ga even naar het toilet.