Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.
	How about a steam bath?	Wat denk je van een stoombad?
	My daughter has a good teacher.	Mijn dochter heeft een goede leraar.
	Are you sure we have enough money?	Weet je zeker dat we genoeg geld hebben?
	I have a meeting today.	Ik heb vandaag een vergadering.
	My orders are to go with you.	Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	What is your job within the company?	Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
	I’d like to live on a farm.	Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
	I have a car, but I almost never use it.	Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
	The teacher gave us a new assignment for math.	De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
	the sea	de zee
	the sister	de zus
	the week	de week
	the help	de hulp
	white hair	wit haar
	the hours	de uren
	white meat	wit vlees
	the card	de kaart
	plus point	pluspunt