Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the months	de maanden
	around the world	rond de wereld
	in the winter	in de winter
	winter weather	winterweer
	You bought bread.	U kocht brood.
	This isn’t a hat.	Dit is geen hoed.
	the number one	de nummer één
	Do as Tom says.	Doe wat Tom zegt.
	a little help	een beetje hulp
	for months	maandenlang
	Where’s her hat?	Waar is haar hoed?
	the number two	de nummer twee
	the shoes	de schoenen
	the friends	de vrienden
	She bought a chicken.	Ze kocht een kip.
	Tom thinks you’re cute.	Tom vindt je leuk.
	Winter came.	Het werd winter.
	I’m very sleepy.	Ik heb veel slaap.
	the problems	de problemen
	telephone number	telefoonnummer