"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It is cold here.	Het is hier koud.
	The water’s cold.	Het water is koud.
	It’s cold outside.	Het is koud buiten.
	My name is Mary.	Mijn naam is Maria.
	What time is supper?	Hoe laat is het avondeten?
	Is she home?	Is ze thuis?
	No one’s home.	Er is niemand thuis.
	That isn’t difficult.	Dat is niet moeilijk.
	How old is he?	Hoe oud is hij?
	It’s a hole.	Het is een gat.
	How is everything?	Hoe is alles?
	It’s nearly half past two.	Het is bijna half drie.
	My house is old and ugly.	Mijn huis is oud en lelijk.
	Tom is almost as tall as me.	Tom is bijna zo lang als ik.
	The question is whether he can do it or not.	De vraag is of hij het kan doen of niet.
	This is beautiful.	Dit is mooi.
	Where is the juice?	Waar is het sap?
	This is enough.	Dit is genoeg.
	Where’s your cat?	Waar is je kat?
	That will do.	Dat is wel genoeg.