Hoe laat is het avondeten?
Tom is bijna zo lang als ik.
Vier kinderen is genoeg.
Dit is mooi.
Mijn naam is Maria.
Dat is niet moeilijk.
Waar is de badkamer?
Is er een badkamer in de kamer?
Is er een telefoon in de kamer?
Jan is dood.
Dat is waar.
Het is waar.
’t Is waar.
Wat je zei, is niet waar.
Dat is het laatste dat we nodig hebben.
Het is verschrikkelijk!
Welke dag is het morgen?
Is al dit geld van jou?
Mijn koffie is koud.
Van wie is deze fiets?