"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	If today is Saturday, tomorrow is Sunday.	Als het vandaag zaterdag is, is het morgen zondag.
	If today is Sunday, yesterday was Saturday.	Als het vandaag zondag is, was het gisteren zaterdag.
	Where is the cheese?	Waar is de kaas?
	This isn’t a hat.	Dit is geen hoed.
	Where’s her hat?	Waar is haar hoed?
	has become	is geworden
	Is that an order?	Is dat een bevel?
	That’s an order.	Dat is een bevel.
	It’s for later	Het is voor later
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.
	this is a white horse	dit is een wit paard
	Maths is fun.	Wiskunde is leuk.
	eight times two equals sixteen	acht maal twee is zestien
	eight plus four equals twelve	acht plus vier is twaalf
	Maths is hard.	Wiskunde is moeilijk.
	This hat is too small for you.	Deze hoed is te klein voor jou.
	Yanni turned fourteen.	Yanni is veertien geworden.
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	She is in Lyon.	Ze is in Lyon.
	This is my sister.	Dit is mijn zus.