“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
“Roodkapje” is een sprookje en de naam van de hoofdpersoon in het verhaal.
“Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
“Nee, het is geen kalkoen,” dacht de oude eend; “kijk eens, hoe ferm hij met zijn poten slaat en hoe recht hij zich weet te houden!”
“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
“Het is te groot!” zeiden allen, en de kalkoense haan, die met sporen ter wereld gekomen was en daarom dacht, dat hij keizer was, blies zich op als een schip met volle zeilen en kwam op hem af; toen klokte hij en werd zijn kop vuurrood.
“Het heeft te lang in het ei gezeten, en daardoor is het wat mismaakt geworden!”
“Geloof mij, het is een kalkoenenei!”
“Eigenlijk is hij toch nog zo lelijk niet, als men hem maar eens goed bekijkt!”
“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
“Dat is wel mogelijk, maar het is te groot en ziet er zo vreemd uit,” zei de andere eend, “en daarom moet het eens een pikje hebben.”
“Dat gaat immers niet,” zei de moeder van het eendje; “het is wel niet mooi, maar het heeft een goed hart en zwemt even flink als al de anderen, ja, ik moet zeggen, nog beter.
“Bovendien is het een woerd,” zeide zij; “en daarom doet het er zo veel niet toe.”
’t Is waar.
’t Is beter, door hen gedood, dan door de eenden gebeten, door de kippen gepikt, door de meid, die aan de kippen eten geeft, geschopt te worden en in de winter gebrek te lijden!
«Wat is dat voor een dwaze inval!» zei deze.
«Dat is een goede vangst!» zeide zij.
Zonder zijn bril is hij zo blind als een mol.
Zijn onwankelbaar vertrouwen daarin is spreekwoordelijk.