"he" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He was red with anger.	Hij werd rood van woede.
	He is so young and looks so beautiful!	Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
	He wrote a letter.	Hij schreef een brief.
	He is the heir.	Hij is de erfgenaam.
	He will walk to school.	Hij zal naar school lopen.
	He looked for the key.	Hij zocht naar de sleutel.
	He made it public.	Hij hing het aan de grote klok.
	He looked for his keys.	Hij zocht zijn sleutels.
	He always makes a fool of others.	Hij spot altijd met de anderen.
	He is on the edge of the abyss.	Hij staat op de rand van de afgrond.
	He’ll show up soon.	Hij zal spoedig komen opdagen.
	He hardly ever takes a shower.	Hij neemt vrijwel nooit een douche.
	Each time he forgets his keys.	Telkens vergeet hij zijn sleutels.
	Because of the fall, he broke a bone in his leg.	Door de val brak hij een bot in zijn been.
	He was not aware of the danger.	Hij was zich niet bewust van het gevaar.
	He must be aware of the danger.	Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.
	He walked to the castle with great strides.	Hij liep met grote passen naar het kasteel.
	He became very rich before he died.	Hij werd aanzienlijk rijk voordat hij stierf.
	He quickly adjusted to the new situation.	Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.
	My foot is so fat that it no longer fits in my shoe.	Mijn voet is zo dik dat hij niet meer in mijn schoen past.