"he" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He has drool on his chin.	Hij heeft kwijl op zijn kin.
	He says it is serious.	Hij zegt dat het menens is.
	He made a lame joke.	Hij maakte een flauwe grap.
	He was caught lying.	Hij werd betrapt op liegen.
	He destroyed the city.	Hij verwoestte de stad.
	He lived in exile.	Hij leefde in ballingschap.
	He had nightmares.	Hij had nachtmerries.
	He keeps surprising me.	Hij verrast mij telkens weer.
	He needs to tow the car away.	Hij moet de auto wegslepen.
	He studied hard so that he could succeed.	Hij leerde hard zodat hij kon slagen.
	He wants to join.	Hij wil graag aanschuiven.
	He destroyed the farm.	Hij verwoestte de boerderij.
	He ordered me to be silent.	Hij heeft mij bevolen te zwijgen.
	He was born on May 28.	Hij werd geboren op 28 mei.
	Yanni can stop whenever he wants.	Yanni kan stoppen wanneer hij wil.
	He walks to the classroom.	Hij loopt naar het klaslokaal.
	He will not be able to do the work.	Hij zal het werk niet aankunnen.
	He grumbled about the cold weather.	Hij mopperde over het koude weer.
	Ask Tom whether he wants another drink.	Vraag Tom of hij nog een drankje wil.
	He is responsible for it.	Hij is daarvoor verantwoordelijk.