Zo kwam hij dan weer thuis en was treurig, want hij wilde toch zo heel graag een echte prinses hebben.
Hij is nep.
Hij snurkt.
Hij is overmoedig.
Hij zocht naar de sleutel.
hij voelde een golf van opwinding
Hij is lid van de golfclub.
Hij nam zijn boeken bij elkaar.
Dat litteken zal hij altijd houden.
Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
of hij er van houdt, in het water te zwemmen of onder te duiken
Hij is zo gul.
Is hij Duits?
Slaat hij jou?
hij studeert
Hij heeft grote oren.
Hij balde zijn vuist.
Hij speelt trombone.
Hij heeft een pistool.
Hij zocht zijn sleutels.