Zo fijngevoelig kon niemand anders zijn dan een echte prinses.
Niemand had er den heelen dag een van haar gekocht, niemand had haar zelfs een aalmoes gegeven.
Nu kwam de herfst
Nu klapte hij met zijn vleugels, richtte zijn slanke hals op en jubelde van ganser harte
Nu reisde hij de hele wereld rond, om zo één te vinden, maar aan allen, die hij zag, ontbrak wat.
Nu kan ik eendeneieren krijgen.
Nu gevoelde het zich geheel beschaamd en stak zijn kop onder zijn vleugels
Nu bemerkte het, dat de deur uit het ene scharnier geraakt was en zo scheef hing, dat het door de reet in de kamer kon sluipen, en dit deed het dan ook.
Nu liep het weg en vloog over de schutting.
Nu erkende het eerst recht zijn geluk en de heerlijkheid, die hem omringde.
Nu sterft er iemand! (paragraaf)
Nu kon het eendje opeens zijn vleugels uitslaan.
Nu nam de prins haar tot vrouw; want nu wist hij, dat hij een echte prinses bezat, en de erwt kwam in het kabinet van zeldzaamheden, waarin zij nog te zien is, als niemand haar ten minste gestolen heeft.
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
Nu merkten zij, dat zij een echte prinses was, omdat zij door de twintig matrassen en de twintig donzen bedden heen de erwt gevoeld had.
O, wat glom, wat brandde dit!
O, het kon die mooie, gelukkige vogels niet vergeten
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
Och, neem mij mee!
Over de tafel lag een wit tafellaken uitgespreid; daarop stond prachtig porseleinen vaatwerk, en heerlijk dampte de gebraden gans, die met appelen en gedroogde pruimen opgevuld was.