Adverbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	Even if I wanted to, I couldn’t do that.	Zelfs als ik het zou willen, zou ik dat niet kunnen doen.
	not true	nietwaar
	John works here.	Jan werkt hier.
	Where does John work?	Waar werkt Jan?
	Where do you live? (formal)	Waar woont u?
	What does John do here?	Wat doet Jan hier?
	What you said is not true.	Wat je zei, is niet waar.
	three days ago	drie dagen geleden
	two days ago	twee dagen geleden
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	Do you happen to know where she lives?	Weet je toevallig waar ze woont?
	Now I can have some duck eggs.	Nu kan ik eendeneieren krijgen.
	Now, that we will soon find out!	Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!
	See you tomorrow.	Tot morgen.
	Where do you live? (informal)	Waar woon je?
	What was it that you wanted?	Wat wilde je?
	tomorrow evening	morgenavond
	No worries!	Geen probleem!
	There’s a problem.	Er is een probleem.